EN ISO 11611

De EN ISO 11611 legt de vereisten vast voor lasserskleding en is dan ook opgesteld om lassers zo goed mogelijk te beschermen tijdens het lassen en verwante werkzaamheden. Het betreft hierbij kleding die bij normale temperaturen een hele werkdag (8 uur) gedragen kan worden en bescherming biedt tegen kleine spatten van gesmolten metaal, UV-straling en toevallig vlamcontact. De EN ISO 11611 is de plaatsvervanger van de EN 470-1. Het verschil zit hem in een nieuw pictogram met een lasboog, hogere eisen aan de scheursterkte van het doek, het tevens bepalen van de vlamverspreiding ná het maximaal aantal wasbeurten (veelal bepaald als 50), de eis dat de fournituren getest zijn op hittebestendigheid, het ook stellen van specifieke eisen op het model rondom de naadsterkte en vlamvertragendheid op de naden, en tot slot dat de nieuwe normering wordt ingedeeld in twee klassen waarbij een onderverdeling wordt gemaakt naar werkzaamheden.

De nieuwe normering bestaat dan ook uit een aantal testen, waarvan de belangrijkste beschreven worden in de volgende normen: ISO 6942, ISO 9150, ISO 15025 en EN 1149-2. Als een kledingstuk alle testen behaalt, valt het in klasse 1. Klasse 2 geldt bij kledingstukken die voor de testen ISO 9150 en ISO 6942 klasse 2 behalen.

De EN 1149-2 is een test waarin de elektrische doorgang gemeten wordt. Zo wordt er gemeten of er elektrische lading wordt doorgegeven van buiten naar binnen.

De testmethode ISO 15025 richt zich beperkte vlamverspreiding en komt overeen met EN 531A. Om dit te bepalen, wordt er in de test 10 seconde lang een doekstaal bevlamd. De navlamtijd, nagloeitijd en gatvorming moeten binnen de waarden vallen die gesteld zijn in deze norm. De uitvoering van de bevlamming kan op twee manieren: bij procedure A betreft het een horizontale bevlamming en levert het A1 (zoals bij EN 531). Bij procedure B gaat het om een klantbevlamming en levert dit een A2.

De ISO 9150 bepaalt het gedrag van materialen wanneer deze bedwelmd worden door kleine spetters van gesmolten materialen. De druppels gesmolten metaal worden op een verticaal hangend doek gespetterd. Dan wordt er bepaald aan de achterzijde van het doek bepaald na hoeveel druppels er een temperatuurstijging van 40°C plaatsvindt. Dit wordt met klasse 1 gecertificeerd als het gebeurt na 15 druppers of meer gesmolten metaal. De stof wordt met klasse 2 bestempeld wanneer de temperatuurstijging van 40°C na 25 druppels gesmolten metaal of meer plaatsvindt.

De testmethode ISO 6942 beoordeelt de materialen en materiaalcombinaties bij blootstelling aan warmtestraling, door een doek middels infraroodstraling aan hittestraling bloot te stellen. Aan de andere kant van het doek wordt de temperatuurstijging gemeten. De belangrijkste meting is hoelang het doek aan hitte blootgesteld kan worden voordat er een temperatuurstijging van 24°C ontstaat. De test komt overeen met de EN 531C. Bij klasse 1 ontstaat de temperatuurstijging na of met 7 seconden en bij klasse 2 gebeurt dit na/met 16 seconden.

Worden alle testen behaald, dan valt het kledingstuk dus in klasse 1 van de EN 11611 norm. Verdere eisen die in de norm worden gesteld, zijn de volgende: plooien zijn vermeden zijn, de maximale afstand tussen knopen is 15 centimeter, halsopeningen zijn gesloten, metalen sluitingen aan de buiten- of binnenzijde zijn verdekt, zakken aan de buitenzijde zijn voorzien van een klep met beide zijden 10 millimeter breder dan de zak zelf en doortasten is altijd voorzien van klittenband of een klep (ook al is deze verticaal geplaatst). Zakken op het been (meterzakken) hoeven daarentegen een geen klep te hebben die aan beide kanten 10 millimeter breder is dan de zak zelf, omdat deze achter de zijnaad geplaatst zijn en een opening hebben van 75 millimeter of minder. Ook verticale zakken onder de heupen met een hoek van 10° of minder volstaan zonder klep. Tot slot moet elk kledingstuk die met deze norm gecertificeerd is ook altijd voldoen aan de voorwaarden die in de norm ISO 13688 zijn gesteld.